Archief 12/2024

de amercentrale ook beoordeeld langs het nieuwe beoordelingskader voor intern salderen

19/12/2024

 

De, voor velen, bekende zaak over de elektriciteitscentrale Amercentrale van RWE, gaat over drie besluiten: het besluit waarbij een verzoek om handhavend op te treden tegen de Amercentrale van MOB en Leefmilieu is afgewezen, het besluit waarbij de natuurvergunning uit 2019 is verleend, en het besluit waarbij een verzoek om intrekking van de natuurvergunning uit 2011 is afgewezen.

 

> Lees meer

Nieuw en strenger beoordelingskader voor intern salderen: let ook op gevolgen voor externe saldering

19/12/2024

 

 

In de zaak rondom de natuurvergunning voor het destructiebedrijf Rendac Son B.V. heeft de Afdeling deze week een nieuw beoordelingskader geformuleerd voor intern salderen. Dat heeft de Afdeling helder uiteengezet in een samenvatting, die, in deze flits, deels is overgenomen. De rechtbank heeft in eerste instantie, de natuurvergunning vernietigd en een nuancering aangebracht op de (tot deze week geldende) vaste rechtspraak van de Afdeling over intern salderen. Deze nuancering van de rechtbank houdt kort gezegd in dat niet zonder meer met niet (meer) benutte emissieruimte intern gesaldeerd kan worden.

De nieuwe lijn van de Afdeling betekent dat de referentiesituatie niet mag worden betrokken bij de vraag of significante gevolgen van een project op voorhand zijn uitgesloten. In de voortoets mag dus, anders dan voorheen, geen vergelijking worden gemaakt van de gevolgen van de bestaande vergunde situatie en de gevolgen van het project na wijziging. Dit betekent dat voortaan in de voortoets, de gevolgen van het project op zichzelf worden onderzocht. Als uit de voortoets volgt dat significante gevolgen niet op voorhand zijn uitgesloten, dan is voor het project een natuurvergunning nodig. Die zal dus vaker nodig zijn.

Dit betekent niet dat de referentiesituatie geen enkele rol speelt bij de beoordeling van de gevolgen van een project. Intern salderen met de referentiesituatie mag als mitigerende maatregel betrokken worden in de passende beoordeling van de gevolgen van het project. Voor de wijze waarop de omvang van de referentiesituatie van intern salderen als mitigerende maatregel wordt bepaald en de voorwaarden waaronder intern salderen als mitigerende maatregel in een passende beoordeling mag worden betrokken, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de voorwaarden die gelden voor extern salderen. Dat is uitgewerkt in ro 18-21.4 van deze uitspraak.

De uitspraak heeft tot gevolg dat de omvang van de referentiesituatie die voor intern salderen mag worden ingezet in bepaalde gevallen beperkter is. Verder heeft het bevoegd gezag als gevolg van de vergunningplicht die in veel gevallen zal ontstaan, de mogelijkheid om de omvang van de referentiesituatie die voor intern salderen mag worden ingezet verder te beperken, omdat het bij de vergunningverlening beleid kan voeren over de inzet van intern salderen als mitigerende maatregel. Op deze wijze kan de inzet van niet benutte vergunde ruimte verder worden beperkt of verplicht worden tot het afromen van vergunde ruimte. Ter vergelijking verwijst de Afdeling naar het beleid dat provincies voeren over extern salderen.

De uitspraak heeft ook tot gevolg dat intern salderen alleen kan als voldaan is aan het additionaliteitsvereiste. Dat betekent dat intern salderen alleen als mitigerende maatregel kan worden ingezet als de wijziging of beëindiging van de bestaande vergunde situatie niet nodig is als instandhoudings- of passende maatregel. Dit dient steeds in het concrete geval bij de inzet van intern salderen als mitigerende maatregel in een passende beoordeling beoordeeld en gemotiveerd te worden. De Afdeling wijst erop dat een in uitvoering zijnd plan, programma of pakket van maatregelen waarin gemotiveerd wordt welke instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen die nodig zijn om uitvoering te geven aan artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn worden getroffen, behulpzaam kan zijn bij de beoordeling of voldaan is aan het additionaliteitsvereiste.

De Afdeling wijst erop dat dat de wijziging van de beoordeling van de vergunningplicht die in deze uitspraak is uiteengezet ook gevolgen heeft voor extern salderen met onderdelen van een milieutoestemming die feitelijk zijn gerealiseerd maar structureel niet meer in gebruik zijn. Dit is nader toegelicht onder ro 19.5. Bij intern salderen met een natuurvergunning mogen de gevolgen die zijn toe te rekenen aan het vergunde project worden ingezet als referentiesituatie. Daarbij geldt niet de voorwaarde dat de vergunde activiteit feitelijk aanwezig is.

Wat betekent het bovenstaande voor Rendac?

Wat betekent dit voor Rendac? Rendac heeft een vergunning aangevraagd voor de wijziging van een bestaand project, waarvoor eerder een natuurvergunning is verleend. Het college heeft de vergunning voor de wijziging van het project verleend, waarbij het de referentiesituatie heeft betrokken in de voortoets. De rechtbank heeft dat besluit terecht vernietigd, alleen klopt de onderbouwing niet.

Voor Rendac betekent dit dat het college als gevolg van deze uitspraak zal moeten beoordelen of het gehele project na wijziging, dat wil zeggen na de ombouw van stoomketel 30 naar stoomketel 70, de realisatie van een nieuwe biogasmotor en de wijziging van de bedrijfsuren van reeds aanwezige biogasmotoren, significante gevolgen kan hebben. Bij die beoordeling mag rekening worden gehouden met de positieve gevolgen van onderdelen in het ontwerp van het project die aangemerkt kunnen worden als standaardonderdelen (vergelijk het arrest van het Hof 15 juni 2023, C-721/21, Eco-Advocacy, ECLI:EU:C:2023:477). Het gaat om standaardonderdelen die niet worden opgenomen ter beperking van de negatieve gevolgen, maar als standaardonderdeel verplicht zijn voor alle projecten van dezelfde soort. Echter, de positieve gevolgen van mitigerende maatregelen, waaronder de vergelijking met de gevolgen die zijn toe te rekenen aan de eerder vergunde situatie - de referentiesituatie - mogen in de voortoets dus niet worden betrokken.

Als op grond van die beoordeling niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het project na wijziging significante gevolgen heeft, dan is het gehele project na wijziging vergunningplichtig en dient een passende beoordeling te worden gemaakt. In de passende beoordeling mag het college de gevolgen die zijn toe te rekenen aan de eerder vergunde situatie, de referentiesituatie, als mitigerende maatregel betrekken. Daarvoor gelden de voorwaarden die in deze uitspraak zijn uiteengezet. Daaruit kan worden afgeleid dat een referentiesituatie kan worden ontleend aan een PAS-vergunning. Het lijkt erop dat dus niet de voorwaarde geldt dat hiervan feitelijk gebruik gemaakt is.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan. AbRvS 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4923

> Lees meer

Recreatiedruk op Natura 2000-gebied: hardlopers, honden en katten

11/12/2024

De gemeente Katwijk heeft het bestemmingsplan "Woongebied Valkenhorst" vastgesteld. Het gebied is zo’n 475 ha groot. Het grootste gedeelte van het plangebied werd vroeger gebruikt voor een Marinevliegkamp. Deze vliegbasis is in 2006 gesloten. Het plan beoogt de transformatie naar een internationaal georiënteerd woon-, werk- en recreatiegebied. In totaal wordt de ontwikkeling van maximaal 5.600 woningen in combinatie met de ontwikkeling van bedrijfslocaties en diverse voorzieningen mogelijk gemaakt.

 

> Lees meer

Zandzoomcriteria voor interne saldering, verder uitgewerkt

06/12/2024

 

 

In deze zaak gaat het om een bestemmingsplan dat een woongebied met 130 woningen ten noorden van Monster mogelijk maakt. Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen". Omdat de natuurvergunning waarnaar wordt verwezen in de toelichting gebaseerd was op de landelijke snelheidsmaatregelen, hetgeen onvoldoende onzekerheid oplevert  (AbRvS 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3949 is een nader stikstofonderzoek ingebracht. 

Appellant betoogt in deze zaak ter zitting dat in het stikstofonderzoek een onjuiste referentiesituatie is gehanteerd. Na de sloop van de kassen zijn tussen 2018 en 2020 de percelen nog gebruikt voor de teelt van maïs. Hiervoor zijn de gronden ook bemest. Omdat er na de sloop van de kassen nog een aantal jaren nieuwe stikstofveroorzakende activiteiten hebben plaatsgevonden op de percelen. De Afdeling heeft na de zitting aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en inlichtingen in te winnen.

In de uitspraak van 1 september 2021 over het bestemmingsplan "Zandzoom 2019" (ECLI:NL:RVS:2021:1960, ro 24.2) heeft de Afdeling uiteengezet onder welke voorwaarden in het kader van de interne saldering activiteiten die beëindigd zijn vóór de gehanteerde peildatum toch kunnen worden betrokken in de referentiesituatie. De eerste voorwaarde is dat onomstotelijk vaststaat dat de activiteit uitsluitend is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De tweede voorwaarde houdt in dat uitgesloten moet zijn dat de activiteit sowieso zou zijn beëindigd voor de peildatum. Als derde voorwaarde geldt dat in de periode tussen de beëindiging van de activiteit en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid op het desbetreffende perceel.

Het gaat hier om de vraag of aan de derde voorwaarde is voldaan. Omdat de gronden naast de duinen liggen en daarmee gevoelig zijn voor zandverstuivingen, was tijdelijk beheer van de braakliggende gronden noodzakelijk. Deze beheeractiviteiten heeft de gemeente in mei 2018 uitbesteed aan een agrarisch bedrijf en daarvoor is een gebruiksovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is gesloten voor een jaar, met de mogelijkheid van jaarlijkse verlenging. Overeengekomen is verder dat voor het gebruik geen vergoeding verschuldigd is en dat de percelen uitsluitend mogen worden gebruikt als grasland en/of ten behoeve van het kweken van maïs. In 2018 en 2019 zijn de percelen ingezaaid met maïs. In 2020 zijn de percelen ingezaaid met gras en dat is in de jaren daarna voortgezet. De Vereniging heeft de gegeven inlichtingen niet weersproken, maar ziet daarin haar standpunt bevestigd dat er na de beëindiging van de glastuinbouwactiviteiten nieuwe stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid op de percelen.

Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad de situatie ten tijde van de glastuinbouwactiviteiten als referentiesituatie hanteren. Vast staat dat de glastuinbouwactiviteiten zijn beëindigd vanwege de beoogde woningbouwontwikkeling. De beschermde natuurwaarden waren erbij gebaat dat de glastuinbouwactiviteiten niet langer dan nodig zijn voortgezet. Het tijdelijke beheer van gronden na de sloop van de opstallen was noodzakelijk ter voorkoming van overlast voor de omgeving en was duidelijk bedoeld ter overbrugging van de periode tot de realisatie van de voorgenomen woningbouw. Dit beheer heeft de gemeente uitbesteed door de grond om niet in gebruik te geven voor telkens een jaar, wat bevestigt dat het om een tijdelijke beheermaatregel ging. Vast staat dat er als onderdeel van dit tijdelijke beheer weliswaar twee jaar maïs is geteeld en dat de percelen zijn bemest ten behoeve van de maïsteelt, maar de raad heeft toegelicht dat het daarbij om geringe emissies is gegaan, wat de Vereniging niet heeft weersproken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat na de beëindiging van de glastuinbouwactiviteiten sprake is geweest van representatief te achten, relevante nieuwe stikstofveroorzakende activiteiten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2013:167 onder 14.4).

AbRvS 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5003

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Susan

> Lees meer

Ontheffing Flora en Fauna: let goed op de reikwijdte van de aanvraag

06/12/2024

 

De rechtspraak, waarbij wordt geaccordeerd dat er sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang én dat er geen alternatieve oplossingen voorhanden zijn, is vrijwel per definitie het signaleren waard. De ontheffing van de verboden van de Wnb (oud) hebben in deze zaak betrekking op werkzaamheden op vier locaties voor de soorten heikikker, rugstreeppad, platte schijfhoren, ringslang, wezel en hermelijn. Het gaat om de nieuwe woonwijk "Weespersluis" met 2750 woningen en bijbehorende voorzieningen en ontsluitingen.

 

Procedureel gaat hier nog niet alles goed. Ten behoeve van de bouw van de woonwijk zijn meerdere ontheffingen op grond van de Wnb verleend.

Ook is een veegontheffing verleend, die voorziet in een aanvullende ontheffing. Het college heeft alle bepalingen, voorschriften en beperkingen verbonden aan de totaalontheffing van toepassing verklaard op de in de veegontheffing genoemde locaties.

Volgens appellant heeft de rechtbank in eerste instantie niet onderkend dat de veegontheffing ten onrechte op vijf en niet op vier locaties ziet. Dit projectgebied ten zuiden van de transitiestrook woningbouw wordt permanent onttrokken aan beschermde diersoorten, terwijl de aanvraag en de beoordeling door het college daar niet op zagen.

De Afdeling oordeelt dat het college buiten de grondslag van de aanvraag is getreden. Noch in de aanvraag, noch in de uitgevoerde quickscans ten behoeve van de aanvraag worden de gronden ten zuiden van de transitiestroken woningbouw genoemd, zodat deze gronden ook niet zijn beoordeeld. De enkele zin dat het uiteindelijk de bedoeling is dat er een ontheffing is voor alle gronden binnen de rode grenzen op een tekening, is onvoldoende om te worden gezien als een rechtens relevante aanvulling op de aanvraag. De veegontheffing heeft dus geen betrekking op de transitiestrook. (AbRvS 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4983).

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan

> Lees meer