In de hoger beroepsprocedure ( tegen de uitspraak van de rb Overijssel dd. 18 december 2020 nr. 20/827) gaat het om de vraag of art. 2.7, tweede lid Wnb is overtreden. Meer specifiek gaat het om de vraag of de evenementen die plaatsvinden op De Strip op vliegveld Twenthe Evenementenlocatie (VTE), als één project aangemerkt moeten worden. VTE stelt het terrein beschikbaar aan verschillende derden. Deze derden organiseren op de evenementenlocatie door het jaar heen evenementen van verschillende aard, duur en omvang.
Uit de rechtspraak van de Afdeling dat een aanvraag voor een natuurvergunning betrekking moet hebben op alle activiteiten die tezamen één project vormen. Het opknippen van een project is in strijd met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn.
De rechtbank heeft beoordeeld of de exploitatie van het terrein en de afzonderlijke evenementen die op dit terrein plaatsvinden één project zijn of elk een afzonderlijk project vormen. Zij heeft daarbij bezien of de activiteiten naar aard en tijd van elkaar te onderscheiden zijn, of er sprake is van een onlosmakelijke samenhang en of de ene activiteit een noodzakelijke voorwaarde is om de andere activiteit te kunnen uitvoeren.
De Afdeling komt, anders dan de rechtbank, tot het oordeel dat de exploitatie van het terrein en de evenementen die daar plaatsvinden wel als één project moeten worden aangemerkt. Het gaat hier om een terrein bedoeld en ingericht ten behoeve van evenementen en met voorzieningen voor die evenementen. Er is daarnaast sprake van een bestendig gebruik van het terrein voor evenementen. Hoewel, zoals de rechtbank heeft overwogen, de evenementen van elkaar te onderscheiden zijn, kan naar het oordeel van de Afdeling het evenemententerrein en de exploitatie daarvan niet los worden gezien van de daar georganiseerde evenementen.
Omdat de exploitatie van het terrein en de daar gehouden evenementen als één project moeten worden aangemerkt, hadden de gevolgen daarvan voor Natura 2000-gebieden tezamen moeten worden beoordeeld. Deze beoordeling heeft ten onrechte niet plaatsgevonden. Het college van GS heeft zich dus niet op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. AbRvS 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4471
Voor meer informatie over deze zaak kunt u contact opnemen met Susan