Hinderwetvergunning komen te vervallen?

Net als vorige week gaat het in dit ingestelde hoger beroep in verband met de verlening van een natuurvergunning voor het exploiteren en wijzigen van een betoncentrale te Boxmeer, opnieuw over de (ingewikkelde) vraag of een Hinderwetvergunning gebruikt kan worden als referentiesituatie.

De rechtbank was van oordeel dat voor de exploitatie en wijziging van het bedrijf een natuurvergunning nodig is, omdat intern salderen met niet (meer) benutte ruimte uit een Hinderwetvergunning niet zonder nadere motivering kan (in de lijn van ECLI:NL:RBOBR:2021:6389, Amercentrale.

De Afdeling heeft op 18 december 2024 zoals bekend, uitspraak gedaan op de hoger beroepen tegen (onder meer) deze uitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:4909 en ECLI:NL:RVS:2024:4923). In deze uitspraken is een nieuw beoordelingskader voor intern salderen uitgezet. Vaststaat dat de wijze waarop invulling is gegeven aan de interne saldering, hieraan niet voldoet.

Centrale vraag is vervolgens of de Hinderwetvergunning (in verband met de referentiesituatie) niet is komen te vervallen.

 

Van belang is in dit verband dat op 1 januari 2013 een wijziging van het Bor en het Activiteitenbesluit in werking (Stb. 2012/558) is getreden. Die wijziging hield in dat voor de exploitatie van deze inrichting niet langer een omgevingsvergunning milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo nodig was. Deze werden onder het Activiteitenbesluit gebracht (meldingsplicht) en in het Bor werd voor twee categorieën betoncentrales voorzien in een obm-vergunningplicht. Het gaat om artikel 2.2a, vijfde lid, onder b, Bor. Voor deze vergunningplicht ontbreekt er een gelijkstellingsbepaling.

De Afdeling is, na een zeer uitgebreide toelichting in de uitspraak, van oordeel dat artikel 2.2a, vijfde lid, onder b, van het Bor, zoals deze bepaling gold tot 1 maart 2014, zo moet worden gelezen dat een obm-vergunning voor het vervaardigen van betonmortel nodig is voor de oprichting en verandering van die activiteit

De Afdeling volgt niet de uitleg die de rechtbank geeft aan het ontbreken van een gelijkstellingsbepaling, namelijk dat op 1 januari 2013 alle betoncentrales obm-vergunningplichtig werden, ook al beschikten zij voor die datum over een onherroepelijke en van kracht zijnde milieuvergunning. Die uitleg zou inhouden dat betoncentrales vanaf 1 januari 2013 in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in werking zijn. De Afdeling acht deze uitleg, heel kort gezegd, niet redelijk.

Het voorgaande betekent dat de uit de Hinderwetvergunning voortvloeiende toestemming voor het vervaardigen van betonmortel niet is vervallen.

Met betrekking tot de omvang van de referentiesituatie geldt het volgende.

De gevolgen die zijn toe te rekenen aan bestaande onderdelen van de milieuvergunde activiteit mogen in de referentiesituatie worden betrokken, voor zover die onderdelen feitelijk zijn gerealiseerd en, voor zover deze structureel niet meer in gebruik zijn, zonder natuurtoestemming opnieuw in gebruik kunnen worden genomen. Hierbij geldt als peilmoment bij intern salderen met een eigen milieutoestemming, de aanvraag voor een natuurvergunning of een ander objectief bepaalbaar moment.

De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld, zij het op andere gronden, dat ook de feitelijke situatie relevant is voor het bepalen van de omvang van de referentiesituatie die aan de Hinderwetvergunning kan worden ontleend, aldus de Afdeling.
AbRvS 17 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4431